In de 27 jaar dat ik advocaat en curator ben, heb ik heel wat initiatieven gezien om opsporing en vervolging van faillissementsfraude op aangeven van curatoren te stimuleren. Van het fraudespreekuur op de rechtbank en ad hoc samenwerkingen tussen FIOD, Openbaar Ministerie (OM) en curatoren tot congressen en zelfs een leerstoel faillissementsfraude. Ook recente wetgevingsinitiatieven zijn bedoeld om curatoren te stimuleren faillissementsfraude (mede) aan te pakken.

Zo is op 1 juli 2016 de Wet op het Civielrechtelijk Bestuursverbod in werking getreden. Deze wet maakt het de curator (en het OM) mogelijk om een bestuursverbod te vorderen. De faillissementsfraudeur mag in dat geval niet langer als bestuurder van bedrijven optreden. Prof. Verstijlen maakte via een “mini enquete” op Twitter (@FrankVerstijlen) een jaar na invoering van deze wet de balans op. Daaruit blijkt dat er nog geen bestuursverbod is opgelegd door de rechter, maar ook dat curatoren er niet op staan te springen om daartoe een verzoek te doen.

Alle initiatieven die ik inmiddels de revue heb zien passeren, falen door het gebrek aan (gespecialiseerde) mankracht, geld en prioriteit bij de FIOD en het OM. Het is al 27 jaar hetzelfde liedje: enkele grote in het oog springende zaken worden opgepikt, maar de grote aantallen kleinere fraudes blijven liggen.

Ook de Wet Versterking Positie Curator, die op 1 juli 2017 in werking is getreden, gaat hier geen verandering in brengen. Die wet verplicht de curator bij faillissementsfraude aangifte te doen. Maar in de meeste boedels zijn de bezittingen door de fraudeurs voor faillissement weggesluisd, waardoor er voor de curator geen middelen beschikbaar zijn om onderzoek naar fraude te doen en de aangifte te bekostigen. Hierdoor verwacht de vereniging van beroepscuratoren “Insolad” niet dat veel curatoren zich voor een aangifte zullen inspannen. En mochten curatoren wel aangifte doen, dan komen de FIOD en het OM handen (en kennis) tekort om al die aangiftes behoorlijk af te handelen. Opnieuw een loze wet dus, zo lijkt het.

De gedachte bij deze wetgevingsinitiatieven is dat de curator een maatschappelijke taak heeft om faillissementsfraude aan de kaak te stellen. Maar is dat wel zo? Niet alle curatoren kunnen zich daarin vinden. Ook in de rechtspraak en literatuur is men het daar niet over eens. Volgens de faillissementswet is het de taak van de curator om de failliete boedel te beheren en te vereffenen ten behoeve van de schuldeisers. Die schuldeisers hebben niets aan een bestuursverbod of een andere aan de fraudeur opgelegde straf, anders dan een gevoel van rechtvaardigheid of preventieve werking.

Maar, wat dan?

De oplossing zit ‘m in het optimaliseren van het overheidsapparaat. Maar aangezien dit de afgelopen 27 jaar al zo vaak is geroepen en er nog altijd niets veranderd is, is dat een utopie. Ik zie echter wel twee andere – haalbare – opties:

  1. Aangiftes door schuldeisers. Schuldeisers kunnen en moeten zelf meer initiatief nemen tegen fraude. Zij kunnen zelf bij het OM aangifte doen. Het is dan aan het OM daar opvolging aan te geven, of niet. Wanneer meer schuldeisers aangifte doen, wordt dit eerder een prioriteit bij het OM.

  2. De civielrechtelijke aanpak. Bij het Ministerie van justitie en de Belastingdienst zijn gelden beschikbaar om bij lege boedels onderzoek te doen naar en procedures te voeren tegen bestuurders bij fraude en wanbeleid. Deze procedures zijn gericht op schadevergoeding, waarmee schuldeisers mogelijk (een deel van) hun openstaande vordering betaald krijgen. En de fraudeur voelt het in zijn portemonnee. Die door de overheid beschikbaar gestelde budgetten worden op dit moment nog niet altijd volledig benut, dus daar is directe winst te behalen.

Kortom: tijd voor een andere aanpak!